DELFZIJL - Het is een verhaal van haast mythische omvang: het Zweedse wittebrood dat de geallieerden aan het einde van de hongerwinter in april 1945 zouden hebben gedropt bij Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Tijdens die droppings in het kader van operatie Manna kwamen er inderdaad voedselpakketten uit de lucht, maar het brood was er toen al. Per schip gekomen van Zweden naar Nederland. Het moest alleen nog worden gebakken.

Op 28 januari loopt in de haven van Delfzijl de Dagmar Bratt binnen. Een van de aanvankelijk drie voedselschepen onder Rode Kruisvlag met levensmiddelen die bestemd zijn voor de hongerende bevolking in westelijk Nederland. De schepen vervoeren onder meer tonnen meel, dat met veel pijn en moeite naar het hongerende westen wordt vervoerd om er daar brood van te bakken. Uit de lucht gevallen komt het niett: het brood komt door logistieke problemen pas een maand later terecht bij speciale distributiepunten waar het kan worden opgehaald, samen met een pakje margarine. 

De bomruimte van een Britse Lancaster wordt volgeladen met voedselpakketten (Foto: Wikipedia)

De schepen vervoerden ieder een dikke 2000 ton meel en verder gort, erwten, margarine, melkpoeder, gedroogde groente en levertraan. Amsterdam kreeg 1825 ton, Rotterdam 1020 ton, Den Haag 250 ton, Utrecht 426 ton en Leiden 188 ton. Het Zweedse wittebrood kwam uiteindelijk uit de ovens van lokale bakkers.  

Begin maart komt in Delfzijl nog een zending binnen van ruim 3000 ton meel en rijst, beschikbaar gesteld door de Zwitserse regering. Het schip dat de lading vervoert is - heel toepasselijk - de Henry Dunant. 

Later ook over land

De voedseldroppings begonnen op 29 april.  800 geallieerde bommenwerpers droppen in negen dagen zo'n 12.000 ton voedsel boven speciaal daarvoor bestemde terreinen. De droppings konden plaatsvinden nadat met de bezetter een akkoord was bereikt. Vanaf mei kwamen daar nog transporten over land bij die vanuit Wageningen werden uitgevoerd door de Canadezen en de Britten.